Het pasgeboren Joodse meisje Ruth wordt in 1943 uit handen van de Duitse bezetter gered door Pauline van Waasdijk en Hester van Lennep. Ze wordt bij de gemeente als de Marijke van Waasdijk aangegeven. Pauline en Hester redden het leven van ongeveer tachtig kinderen.
Pauline en Hester horen bij een grote groep mensen, die Joodse kinderen redt uit de Hollandsche Schouwburg. In 1942 en 1943 gebruiken de Duitsers dit voormalige theater als verzamelplaats voor Joden die naar Kamp Westerbork moeten worden overgebracht.
Omdat de Hollandsche Schouwburg te klein is voor de vele opgepakte mensen, brengen de Duitsers de kinderen in een ‘crèche’ onder. Deze zit tegenover de Schouwburg, op de Plantage Middenlaan. De directrice is Henriëtte Pimentel, een verzetsvrouw. De tuin van de crèche grenst aan die van de Kweekschool. De directeur van deze school, Johan van Hulst, bedenkt samen met Pimentel een plan om de kinderen te redden.
Met hulp van de directeur van de Hollandsche Schouwburg, de Joodse Duitser Walter Süskind, zorgen ze ervoor dat de kinderen uit de administratie van de Duitsers verdwijnen. Daarna worden de kinderen via de Kweekschool weggesmokkeld: verstopt in tassen, koffers of tussen vuil wasgoed, of gewoon lopend, als de bewakers niets door hebben. Ongeveer zeshonderd kinderen worden zo van de dood gered.