Op 3 september 1944 worden de onderduikers met de trein van doorgangskamp Westerbork in Nederland naar Auschwitz-Birkenau in bezet Polen vervoerd. Ze zitten met 1.011 andere Joden in afgesloten goederenwagons. Twee en een halve dag later komen ze ‘s nachts aan.
Ze moeten uitstappen en hun bagage achterlaten. Mannen en vrouwen worden apart gezet. Auguste van Pels wordt gescheiden van Hermann en Peter. Otto Frank ziet zijn vrouw en dochters voor het laatst.
Hierna worden de gevangenen beoordeeld op hun geschiktheid voor werk. De onderduikers komen hier doorheen. 371 van hun medegevangenen worden niet geschikt bevonden. Zij worden naar de gaskamer gestuurd. De onderduikers gaan door naar de zogenaamde Sauna waar ze een nummer op hun arm krijgen getatoeëerd, douchen en zich weer aankleden met kampkleding of iets anders wat er nog beschikbaar is.
Edith, Margot, Anne en Auguste blijven in het kamp Auschwitz-Birkenau en komen terecht in een barak voor dwangarbeidsters. Otto, Hermann, Peter en Fritz gaan lopend naar het kamp Auschwitz I, drie kilometer verderop. Zij moeten zwaar werk doen.