Otto Frank keert zich tegen de aanvallen op de authenticiteit van het dagboek
Vanaf eind jaren vijftig tot aan zijn dood in 1980 heeft Otto Frank zich verzet tegen aanvallen op de authenticiteit van het dagboek. In woord en geschrift, maar ook met juridische middelen.
De eerste aantijgingen
De eerste aantijgingen tegen het dagboek verschenen in 1957 en 1958 in obscure Zweedse en Noorse tijdschriften. Daarin werd onder meer beweerd dat de Amerikaanse journalist en romanschrijver Meyer Levin de auteur van het dagboek was. Levin wilde in de VS een toneelbewerking en een film van het dagboek maken, maar werd daarin niet gesteund door Otto Frank. Het conflict tussen Meyer Levin en Otto Frank haalde de pers en werd door rechtsextremisten gebruikt als argument om de authenticiteit van het dagboek in twijfel te trekken. Het is onduidelijk of Otto Frank deze eerste aanvallen op het dagboek heeft gezien, maar feit is dat hij geen klacht heeft ingediend.
Lothar Stielau en Heinrich Buddeberg
Otto Frank heeft in Duitsland drie keer juridische stappen ondernomen tegen mensen die beweerden dat het dagboek van zijn dochter een vervalsing was. Begin 1959 diende hij tegen de Duitse leraar Lothar Stielau (leraar Engels in Lübeck en lid van de extreem-rechtse Deutsche Reichspartei) een strafklacht in wegens smaad, laster, laster, belastering van de nagedachtenis van een overledene en antisemitische uitlatingen. Stielau schreef in een schoolkrant: "De vervalste dagboeken van Eva Braun, van de koningin van Engeland en het nauwelijks authentiekere dagboek van Anne Frank hebben de profiteurs van de Duitse nederlaag weliswaar enkele miljoenen opgeleverd, maar ze hebben ook onze eigen hachjes flink opgestookt."
De strafklacht van Otto Frank was ook gericht tegen Stielau's partijgenoot Heinrich Buddeberg, die Stielau verdedigde in een brief aan de krant Lübecker Nachrichten. Na een uitgebreid en grondig onderzoek naar de echtheid van het handschrift van Anne Frank oordeelde de rechtbank in Lübeck dat het dagboek authentiek was en werd de klacht van Otto Frank gegrond verklaard.
Een vonnis is nooit uitgesproken omdat Stielau en Buddeberg op basis van het vooronderzoek hun beschuldigingen introkken. Dit onderzoek en het kruisverhoor van de getuigen hadden hen ervan overtuigd dat het dagboek echt was. Zij betuigden spijt over hun verklaringen, die zij zonder poging tot bevestiging hadden afgelegd. Hierop ging Otto Frank akkoord met een schikking, iets waar hij later spijt van kreeg: "Had ik maar geweten dat er mensen zouden zijn die een schikking in deze zaak als onvoldoende bewijs [voor de echtheid van het dagboek] zouden beschouwen, dan had ik de zaak zeker niet laten vallen." (The Diary of Anne Frank. The Revised Critical Edition, 2003, p. 90.)
Heinz Roth
In 1976 spande Otto Frank voor de rechtbank in Frankfurt een rechtszaak aan tegen Heinz Roth uit Odenhausen in Duitsland. Roth had via zijn eigen uitgeverij talrijke neonazi-pamfletten verspreid met titels als Het dagboek van Anne Frank - een vervalsing en Het dagboek van Anne Frank - de grote fraude.
Na twee jaar oordeelde de rechtbank dat Roth deze of soortgelijke uitspraken niet in het openbaar mag doen, op straffe van een maximumboete van 500.000 Duitse mark (ongeveer 250.000 euro). In hoger beroep voerde Roth het rapport van de Franse wetenschapper Robert Faurisson ter verdediging aan, maar dit overtuigde de Duitse rechtbank niet. Roths beroep werd in 1979 verworpen. Hoewel hij in 1978 was overleden, werd alsnog een hoger beroep ingesteld bij het Bundesgerichtshof, dat de zaak terugverwees naar het Hof van Beroep in Frankfurt. Volgens het Hooggerechtshof had Roth te weinig gelegenheid gehad om zijn beweringen te bewijzen en moest hij die kans krijgen in een nieuw proces. Het feit dat de verdachte al twee jaar dood was speelde bij dit oordeel kennelijk geen rol: de zaak kwam uiteindelijk nooit voor het Hof van Beroep in Frankfurt.
Ernst Römer en Edgar Geiss
Een derde Duitse rechtszaak waarbij Otto Frank (als medeaanklager) betrokken was, liep van 1976 tot 1993. Het begon allemaal toen Ernst Römer na theatervoorstellingen van Het dagboek van Anne Frank pamfletten uitdeelde met de kop Bestseller - een leugen. Het Openbaar Ministerie besloot Römer te vervolgen, en later ook zijn sympathisant Edgar Geiss, die in de rechtszaal dezelfde pamfletten uitdeelde.
De twee zaken werden samen berecht. Römer werd veroordeeld tot een boete van 1.500 Duitse mark (ongeveer 750 euro) en Geiss tot zes maanden gevangenisstraf, waarna zij in hoger beroep gingen. De beroepszaak sleepte vooral zo lang aan omdat er eerst een onderzoek werd ingesteld door het Bundeskriminalamt, waarna besloten werd te wachten op de Duitse vertaling van Het dagboek van Anne Frank (de Kritische Editie). Deze verscheen in 1988 en kon als bewijsmateriaal worden gebruikt.
Römer besloot vanwege zijn hoge leeftijd af te zien van hoger beroep, zodat alleen Geiss overbleef. Een van zijn beroepen was succesvol: voor het verspreiden van smaad in pamfletten geldt de relatief korte termijn voor vervolging van zes maanden, zodat de zaak werd geseponeerd omdat deze wettelijke verjaringstermijn was verstreken.