Edith Frank

Wie het dagboek van Anne Frank leest, leert moeder Edith Frank maar oppervlakkig kennen. Wie was Edith, hoe was zij als moeder en wat is er met haar gebeurd in de oorlog?

Edith Holländer wordt op 16 januari 1900 in het Duitse Aken geboren, een stad vlakbij de Nederlandse grens. Ze is het vierde kind in een welgesteld, Joods gezin. Haar ouders hebben een familiebedrijf, een handel in schroot en oud metaal, machines en onderdelen, stoomketels, andere apparaten en halffabrikaten.

Edith groeit onbezorgd op, totdat haar oudere zus Bettina overlijdt. Waaraan zij overlijdt is niet bekend. Edith is dan pas veertien en wordt hard geconfronteerd met de dood. Toch lukt het haar om de draad op te pakken: ze maakt de middelbare school af en werkt daarna een paar jaar in het familiebedrijf.

‘Wij luisteren met open mond naar de verhalen van verlovingen met 250 mensen, particuliere bals en diners.’

Huwelijk met Otto  Frank

Foto’s uit die tijd geven een beeld van feesten en diners, tennis met vriendinnen en vakanties aan zee. Dat beeld is ook terug te vinden in Annes dagboek.

Edith ontmoet Otto Frank op een verlovingsfeest van Hortense Rah Schott: zij is een vriendin van Edith én van de broer van Otto Frank, Herbert. Later treft Edith Otto opnieuw, nu op vakantie in het Italiaanse San Remo. De vonk slaat over en twee maanden na die vakantie trouwt het stel in Aken, op 8 mei 1925 voor de burgerlijke stand en vier dagen later, op Otto’s 36e verjaardag, ook in de synagoge in Aken.

Het stel verhuist naar een nieuwbouwwijk in Frankfurt am Main. Daar wordt op 16 februari 1926 hun eerste dochter Margot geboren. Ruim drie jaar later volgt Anne. Voor Edith is het een gelukkige tijd: ‘Ook voor ons behoren de jaren op de Marbachweg tot de mooiste’, schrijft ze eind 1937 in een brief aan haar oude buurmeisje in Frankfurt.

‘Mevrouw Frank miste Duitsland erg, veel erger dan Meneer Frank. Ze sprak met heimwee over hun leven in Frankfurt.’

De economische crisis en het groeiende antisemitisme 

Maar dan pakken zich donkere wolken samen boven Duitsland: door de economische crisis raakt Otto zijn zakenbank kwijt en het toenemende antisemitisme voorspelt weinig goeds. Dat antisemitisme wordt aangewakkerd door Adolf Hitler, die Joden de schuld geeft van de problemen in Duitsland. Hij krijgt steeds meer aanhang en invloed.

In 1933, het jaar dat Hitler aan de macht komt, nemen Edith en Otto een moeilijke beslissing: ze verlaten hun land en emigreren naar Nederland. Het stel vindt een woning aan het Merwedeplein in Amsterdam. Edith concentreert zich op het huishouden, terwijl haar man zich richt op zijn nieuwe bedrijf, een handel in pectine. Maar Edith kan moeilijk aarden in Nederland.

Het geweld van de Kristallnacht

Ook zakelijk gaat het niet goed. In een brief aan een kennis in Buenos Aires schrijft Edith dat Otto onderzoekt of het mogelijk is om een bedrijf in Engeland te beginnen. ‘Otto werkt hard aan een Engelse zaak, of die lukt weten wij niet, misschien trekken wij ook verder.’ Die ‘Engelse zaak’ loopt in 1937 op niets uit. Maar door het besluit om naast pectine ook vleeskruiden en specerijen te verkopen, gaat het zakelijk iets beter. 

De familie die Edith in Aken heeft achtergelaten maken het geweld en de vernielingen tijdens de Kristallnacht in 1938 van dichtbij mee. De nazi’s verwoesten duizenden synagoges en Joodse winkels en arresteren 30.000 Joodse mannen en zetten ze gevangen in concentratiekampen. Haar broer Julius ontkomt aan een arrestatie, omdat hij in de Eerste Wereldoorlog in het Duitse leger heeft gevochten en daar gewond is geraakt. 

Maar Ediths andere broer, Walter, wordt wel gearresteerd en korte tijd in een concentratiekamp gevangen gezet. Uiteindelijk lukt het beide broers om via Nederland naar de Verenigde Staten te emigreren. Ediths moeder, Rosa Holländer-Stern, komt in maart 1939 naar Nederland en trekt bij het gezin in.

De moeder van Edith overlijdt

Alle hoop van Edith en Otto om in Nederland veilig te zijn, wordt de bodem ingeslagen door de inval van het Duitse leger in mei 1940. Wanhopige pogingen om met hulp van Julius en Walter naar de Verenigde Staten te emigreren lopen op niets uit.

In januari 1942 sterft Ediths moeder. Ze was al geruime tijd ernstig ziek. In advertenties danken Otto en Edith Frank voor alle blijken van deelneming.

‘Mijn moeder is (…) een voorbeeld zoals ik het niet moet doen!’

Edith duikt onder

Als Margot op 5 juli 1942 een oproep krijgt om zich te melden voor werk in nazi-Duitsland, besluiten Otto en Edith om de volgende dag onder te duiken. Ze zijn voorbereid, een leegstaand gedeelte – het Achterhuis - van het bedrijf van Otto is al ingericht als schuilplaats. Meer dan twee jaar zal Edith daar zitten, met een opstandige Anne, een bedachtzame Margot. 

In de schuilplaats botst Edith vaak met haar dochter Anne. In Annes dagboek wordt Edith dan ook niet gespaard. Tegelijkertijd realiseert Anne zich dat hun ruzies te maken hebben met de benauwde omgeving. Het lukt haar om het leefbaar te houden: ‘Ik houd meestal m'n mond als ik me erger, en zij doet dat eveneens. Daardoor gaat het ogenschijnlijk veel beter.’

Edith was ‘een uitstekende moeder’

Volgens Otto leed Edith meer onder de ruzies dan Anne. ‘Natuurlijk maakte ik mij er zorgen over dat mijn vrouw en Anne geen goede onderlinge verstandhouding hadden. In werkelijkheid was zij een uitstekende moeder, voor wie de kinderen boven alles gingen. Ze klaagde er vaak over dat Anne op alles, wat ze ook deed, tégen was, maar het troostte haar te weten dat Anne mij in vertrouwen nam.’

In het Achterhuis heeft Edith het zwaar. Volgens helpster Miep Gies gaat ze gebukt onder een gevoel van wanhoop. ‘Terwijl de anderen de dagen telden tot de geallieerden kwamen en fantaseerden wat ze zouden doen als de oorlog voorbij was, bekende mevrouw Frank dat ze tot haar grote schaamte het gevoel had dat er nooit een einde aan zou komen.’

Het Achterhuis wordt ontdekt 

Op 4 augustus 1944 vallen Nederlandse agenten, onder aanvoering van SS-Hauptscharführer Karl Josef Silberbauer, de schuilplaats binnen en arresteren alle onderduikers en twee helpers. Via de gevangenis in Amsterdam belandt Edith in doorgangskamp Westerbork.

Als strafgevangene moet Edith met haar dochters oude batterijen uit elkaar halen voor hergebruik, smerig en ongezond werk. Volgens medegevangene Rosa de Winter was Edith in Westerbork ‘stil en als het ware verstard…’

Begin september deporteren de nazi’s Edith met het gezin naar concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Moeder en dochters blijven bij elkaar en zijn meer dan ooit op elkaar aangewezen. Als Margot en Anne tijdelijk in een aparte barak moeten verblijven, omdat ze aan schurft lijden, graaft Edith met twee medegevangenen een gat waardoor ze wat extra voedsel aan ze kunnen geven.

Edith wordt gescheiden van haar dochters

Eind oktober wordt Edith van haar dochters gescheiden. Margot en Anne worden op transport gezet naar concentratiekamp Bergen Belsen. Edith blijft in Auschwitz-Birkenau achter. In Rosa de Winter heeft ze een lotgenoot, ook zij is gescheiden van haar dochter. ‘Wij troosten elkaar en worden vriendinnen, wij bereiden ons op het ergste voor.’

Edith wordt ziek, krijgt hoge koorts en belandt in de ziekenbarak. Rosa de Winter beschrijft de laatste keer dat ze Edith ziet. ‘Op een morgen komen nieuwe patiënten binnen. Ineens herken ik Edith, zij komt uit een andere ziekenafdeling. Zij is nog maar een schim. Enkele dagen nadien sterft zij, totaal uitgeput.’

Edith Frank sterft op 6 januari 1945, drie weken voor de bevrijding van Auschwitz-Birkenau.

Noten
  1. Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, De dagboeken van Anne Frank (Amsterdam: Bakker, 2001), B-versie, 2 januari 1944.
  2. Frank, Otto, "Herinneringen aan Anne" (typoscript, 1968).
  3. Gies, Miep & Gold, Alison Leslie, Herinneringen aan Anne Frank (Amsterdam: Bakker, 1987), p. 160.
  4. Schnabel, Ernst, "Anne Frank: haar laatste levensmaanden". In: Het korte leven van Anne Frank (Amsterdam: Contact, 1970), p. 282.
  5. Winter-Levy, Rosa de, Aan de gaskamer ontsnapt (Doetinchem: Misset, 1945), p. 24.
  6. Winter-Levy, Rosa de, Aan de gaskamer ontsnapt, p. 29.